Woensdag 20 april – van Bandung naar Pangandaran
‘Als nasi kan, dan kan patat ook!’ Zo, die staat. Marga was vanochtend de enige die de versgebakken frietjes nam, ’s ochtends vroeg om 6.30 uur. De rest zag zo’n vette hap niet zitten, maar deed zich genoegzaam tegoed aan gebakken toast, rijstkoekjes, omeletjes en fruit. En Marga dus aan patat. Al om 6.15 uur stonden onze koffers klaar bij de bus, zodat we vlot konden ontbijten en uiteindelijk om 7.15 uur bij ons hotel in Bandung wegreden. Op weg naar Pangandaran. Helaas was Ada het eerste deel van de reis niet erg lekker, maar met drie verpleegkundigen aan boord en broeder Rinus ernaast, knapte ze zienderogen weer op!
Vanuit Bandung reden we over het platteland van West-Java (Jawa Barat). Een prachtig landschap met vulkanische bergen, veel bananenbomen en kokospalmen, een moskee of twee in elk dorp, visvijvers en heel veel rijstvelden. Soms als uitgestrekte vlakten, vaak ook op terrasjes tegen de berghelling. Een prachtig gezicht: al die kleuren groen alleen al… Zulke rijstvelden (sawa’s) zijn kleine, omdijkte akkertjes. De manier van rijstbouw is eeuwenoud. Na de oogst ploegt de boer het land, met de hand, met een buffel en soms machinaal. Daarna planten vrouwen de jonge zaailingen van de rijstplant (die ze op andere akkertjes hebben opgekweekt) in een laagje water. Ze staan daarbij tot flink over de enkels in de blubber. Tijdens de groei van de rijstplant, een graansoort, laat men het waterniveau stijgen. Een interessant stukje watermanagement, volgens Henk, onze eigen Willem-Alexander. Als de rijstplanten dan volgroeid zijn, laat men het water weer weglopen om te oogsten. De planten worden afgesneden en de rijpe halmen worden uitgeschud. De aren worden vervolgens te drogen gelegd en daarna gemalen (om het vliesje van de rijstkorrel af te krijgen). Met de bus stopten we bij zo’n rijstveld, waarbij we mooie foto’s/filmpjes konden maken van de aanplant van rijstplantjes. En voor wat, hoort wat, dus de hardwerkende, giechelende ibu’s wilden daarvoor graag wat geld zien…
In een wegrestaurant lunchten we zo tegen 12 uur: soto ayam (kippensoep met rijst) of gado gado (een groenteschotel met pindasaus) en een kop koffie of thee. Daarna was het nog een kleine drie uur rijden naar Pangandaran. Op de kaart lijken het helemaal niet zulke einden, maar hier in Indonesië rijdt ’t niet echt door: stijgen, dalen, inhalen, opstoppinkjes in dorpjes… In totaal reden we vandaag zo’n 200 kilometer en waren we van 7.15 tot ongeveer 15.15 uur onderweg (met een pauze van 12.00-13.00 uur).
We werden bij ons nieuwe hotel ontvangen met een kokosnoot met kokosnotensap en een rietje. En chips van de broodboom. Dat smaakte prima. Nadat de kamers waren verdeeld, begaven we ons richting zee. Peter, Henk en Arjan waren bijna niet te houden, want ’t was een echte ‘mannenzee’: eentje met mooie, flinke golven. Het water van de Indische Oceaan was heerlijk van temperatuur; je dook er zo in. Zelfs Jaap moest er na een tijdje aan geloven, maar mooi dat ‘ie het vond. De golven waren super: na elke golf moesten we weer de zwembroek ophijsen. Maar ook de dames uit het gezelschap wisten wel raad met zo’n golfzee: Marga, Jenny, Erna, Alie en Corrie deden flink mee. Gelukkig verdween de zon achter de wolken, dus raakten we niet verbrand, terwijl de temperatuur heerlijk bleef.
Rinus liep, met de opgeknapte Ada (gelukkig!) aan zijn zijde, zo trots als een pauw over het strand: een leuk Indonesisch meisje wilde graag met hem op de foto. Zoiets laat Rinus zich geen twee keer zeggen. En warempel, even later lukte het Arjan ook…
Na wat schoonspoelen in het zwembad van het restaurant aten we om 19.00 uur. Dat was weer prima! Na het eten werd er nog wat gewandeld langs de boulevard, uitgerust en ontmoette Arjan opnieuw Irvino, die hij op dag 1 in Jakarta ook al ontmoette. Morgenvroeg uitslapen, pas om half 8 uur ontbijten. Welterusten!
Donderdag 21 april – rond Pangandaran
Het personeel van ons hotel (jonge jongens en meiden) spreekt - naast Engels - ook wat Nederlands. Zo weet de jongen bij het ontbijtbuffet zijn Indische hapjes prima aan de man te brengen: ‘Lekker, alles proberen’. En ’t was het proberen meer dan waard: een rijstrolletje met kip erin, opgerold in een bananenblad en een soort pannenkoekje van groen meel met er binnenin suiker en kokos. Heerlijk!
Tegen 8.15 uur vertrokken we met een lokale, Nederlandssprekende gids: hij had een mooi programma voor ons samengesteld. We reden eerst een stuk langs zee. Daar waren de gevolgen van de tsunami die Pangandaran op 17 juli 2006 trof nog goed zichtbaar: hele stukken leeg land, waar vroeger een school, hotels, restaurants en heel veel kleine bamboehuisjes stonden. Nu staan alleen de palmbomen er nog… Een desolaat landschap, getroffen door een metershoge vloedgolf die zo’n 500 slachtoffers naliet. De begraafplaats, waarvan deels een massagraf, is de stille getuige… Langzaamaan wordt in Pangandaran de draad er weer opgepikt en komt het toerisme in deze bekendste badplaats van Java weer op gang.
Onze eerste stop was bij een kroepoekfabriekje: allereerst wordt van casavemeel deeg gemaakt. Dat wordt vervolgens gemengd met een brij van gekookte vis en garnalen. Daar worden, tegenwoordig machinaal, vroeger met de hand, spaghettisliertjes van geperst, die op kleine hoopjes komen. Die ‘hoopjes’ komen bij elkaar op kokokmatjes te liggen en die worden een uur gestoomd in een stoomkast. Daarna worden de gestoomde ‘hoopjes’ 1-2 dagen buiten te drogen gelegd. Nu kun je ze zo bewaren (voelt aan als vermicelli), maar voordat je ze als kroepoek wilt eten, moet je ze nog bakken in olie. En dan gaan er tien ‘spaghettikroepoeks’ in een zakje en die worden verkocht voor 1000 Rp (da’s 8 cent). Heel wat werk voor zo’n beetje geld… Het fabriekje hier biedt werk aan 12 mensen.
Na de kroepoek reden we verder naar een prachtige, oudere mevrouw die palmsuiker maakt. We kregen er een kopje thee te drinken, met een ‘snoepje’ van gestampte pinda’s, kokos en palmsuiker erbij. Palmsuiker wordt gemaakt van het sap van de kokoksnootbloem (klapper). Onder de bloem hangt een emmertje of een plastic zak en gedurende de bloeitijd (zo’n 40 dagen) stroomt er elke dag anderhalve liter vocht uit de bloem. De mannen klimmen dan steeds naar boven om het sap op te halen, dat vervolgens urenlang wordt gekookt, zodat het indikt tot bruine, karamelachtige suiker.
Verderop in hetzelfde dorpje – we waren inmiddels echt op het platteland terechtgekomen, op een echte kampong – waren mannen bezig om de vruchten van de kokospalm te ontdoen van de schil. Daar binnenin zit de kokosnoot, zoals wij die kennen. Daar kan kokosolie uit geperst worden. De vezels in de schil kunnen gebruikt worden voor sisalmatten en wat overblijft is prima brandstof. Ook was een mevrouw bezig met het maken van ‘dakplaten’ van palmbladeren (van de moeraspalm).
Ietsje verderop kwamen we terecht bij een wayangpoppenmaker en -speler (wayang golek). De koppen van deze poppen worden uit hout gesneden en prachtig beschilderd; het zijn ware kunstwerken. Elke pop, met een draaibaar hoofd en beweegbare armen, heeft z’n eigen karakter, vaak ook gelinkt aan Indiase, hindoestaanse verhalen en karakters (goed en kwaad). Een goed poppenspel neerzetten, waarbij elke pop z’n eigen stemmetje en bewegingen heeft, vraagt flink wat oefening van de poppenspeler (dalang). Onze dalang van vandaag gaf een ware show weg, zelfs nog een stukje in het Nederlands. Erg knap gedaan!
Daarna reden we door naar de Green Canyon: een prachtig stuk natuur. Met drie ranke motorbootjes (met zijdrijvers) voeren we over een smaragdgroene rivier, met links en rechts een woud in alle kleurschakeringen groen die je maar kunt verzinnen, bananenbomen, palmbomen, teakbomen, lianen. We spotten er een zonnende varaan, maar voordat we de fototoestellen goed en wel bij de hand hadden, was ‘ie alweer verdwenen. Datzelfde gold voor de ijsvogel die Marga (mazzelaar!) zag zitten. Na een minuutje of tien varen, kwamen we in een kloof met hoge rotswanden en een waterval. Een prachtig gezicht, vele foto’s zijn er gemaakt. Wat een natuurschoon, super! Heerlijk ontspannen, zo’n tochtje over het water: mooie natuur om je heen, koel water (Erna heeft zelfs haar voeten overboord, schijnt te helpen tegen dikke enkels, een vrouwenkwaaltje), een fris windje en een lekker zonnetje erbij.
Terug bij de bus nam de gids ons mee naar de laatste ‘attractie’: een bamboe-hangbrug over diezelfde groene rivier. Vooral de lokale mensen hier maken er gebruik van, er kunnen er maximaal zes tegelijk op, anders gaat ‘ie teveel wiebelen. Men gaat er om beurten lopend of met de scooter overheen. Een hele belevenis, want wiebelen kan die brug inderdaad… Rinus bleek ineens over een goed stel zeebenen te beschikken en Alie liep strak naar de overkant, de blik op oneindig. Mij maak je niet gek…
Na de bamboebrug zetten we voor onze lunch - ’t was inmiddels half één - koers richting Batu Kara, een vissersplaatsje zo’n 30 km ten westen van Pangandaran. Er was daar een mooie, beschutte baai, waar we neerstreken bij een visrestaurantje. Omdat de vis een hele tijd op zich liet wachten, namen Peter, Erna en Arjan een lekkere duik in zee. En zowaar, Peter spotte er met z’n zwembril op een heuse West-Javaanse tijgervis (niet de verwarren met de Oost-Javaanse versie, maar daarvan is de gele bandering bij dit gitzwarte visje wat grilliger). Ook Erna en Arjan konden - met zwembril - dit bijzondere schepseltje aanschouwen. Joepie!
De vis op ons bord was prima: met elkaar maakten we zeven exemplaren soldaat. Met z’n tweeën één vis. Behalve Jaap, die deed zich met zichtbaar genoegen tegoed aan een hele vis. Verder garnalen, rijst en zoet-zure saus erbij. En dat zittend op het strand, in de schaduw. Ronduit genieten.
Terug naar Pangandaran was het een uur rijden over een hobbeldebobbel-weg, echt over het Javaanse platteland. Elke keer is het weer een verrassing wat je te zien krijgt: veel moskeeën, lagere scholen, kinderen in schooluniform, kleine winkeltjes, bandenplakservices, visvijvers, bananenbomen, palmen, benzineverkoop (in flessen), prachtige oude Javanen, scooters, vrachtwagen met stenen of hout, etc. Terug in het hotel (om een uur of vier) werden we ontvangen we een bakje koffie/thee en gebakken cassave en ‘broodboomvruchten’. Daarna hebben de meesten nog even in het zwembad gepoedeld en nog wat gelezen/gewassen/uitgerust. Om half acht werd het dinerbuffet geserveerd, was weer prima. Het toetje (lekker ijs) kregen we van Peter en Erna bij de overburen, ter ere van hun 32 jaar. Bedankt!
No comments:
Post a Comment